Najaarsvergadering, 28 oktober 2006
Jan de Boer vertelt over fuchsia's veredelen
Op elke voor- of najaarsvergadering van onze regio Friesland van de NKvF is er een gastspreker, al of niet met een diashow; slechts een enkele keer gaat het over fuchsia's, soms zelfs helemaal niet over planten maar bijvoorbeeld een reis naar een ver land.
Deze keer ging het wel over fuchsia's, onze oud-voorzitter Jan de Boer hield een heel interessant verhaal over veredelen, iets waar hij al een groot deel van zijn leven mee bezig is, en wat ook al een behoorlijk aantal goedgekeurde fuchsia's op zijn naam heeft opgeleverd.
Wij wisten al wel het één en ander van zijn geschiedenis, dat hij als zeevarende (tenslotte als kapitein) de plantjes zelfs mee aan boord nam, maar er kwamen nog wel meer wetenswaardigheden naar voren.
Jan was als kind al erg in planten geïnteresseerd, hij keek zijn ogen uit aan een paar grote fuchsiakroonbomen in Artis, toen hij nog klein was. De boompjes waren groter dan hijzelf, en droegen zulke prachtige bloemen - ze zullen vast de op zich geweldige kleurcombinatie van rood met paars zijn geweest (net als die waar ik me als 5-jarige aan vergaapte in de Verkade's albums).
Jan (geboren in 1935) woonde in de Beemster, waar hij al groente in de tuin van zijn ouders kweekte in de oorlog toen voedselplanten natuurlijk prioriteit kregen, en later na de oorlog kweekte hij bloemen. Van een tante kreeg hij een fuchsia, een winterharde die zij in de tuin had, en daarmee deed hij zijn eerste veredelings-experimenten.
Toen hij naar zee ging, ontdekte hij dat zeelieden in 't algemeen helemaal NIKS met planten hebben, toch nam hij planten mee aan boord als hij met een kweekprogramma bezig was.
Hij hoefde dus niet op enige medewerking van zijn collega's te rekenen, kon hijzelf op de één of andere manier even niet genoeg op de planten passen dan keek er ook echt niemand naar om. Soms sliep hij met een kist plantjes naast z'n bed.
In 1961 kwam hij in Nieuw Zeeland met het schip, en daar verbleef men ook een tijdje, zodat hij daar het heuvelachtige landschap in de omgeving wat leerde kennen en er fuchsia's in 't wild zag groeien - Fuchsia procumbens (die nu vrij zeldzaam schijnt te zijn geworden in zijn land van herkomst), Fuchsia excorticata ("enorme bomen, 12 m hoog en met een stam van een meter dikte, half in 't water staand") en de grillige Fuchsia perscandens, die tegen hellingen opgroeide en waar in de winter slechts dorre bezempjes van overbleven, die in het voorjaar weer uitliepen.
- Ik zie bij die Fuchsia excorticata zoiets voor me als een wilg, maar dan in Fuchsia-vorm, met takken die over het water hangen, geweldig. Maar het is een plant die je alleen in bloei krijgt in een vorstvrij klimaat. Mijn eigen exemplaren sterven 's winters bij de grond af en ik mag al blij zijn dat er in 't voorjaar weer wat levends naar boven komt -
Omdat de algemene opvatting heerste onder fuchsiakwekers, dat er geen kruisingen konden worden gemaakt met de geelgebuisde Fuchsia procumbens, beschouwde Jan de Boer dit als een uitdaging, en hij slaagde er wonderwel in om deze kruisingen tot stand te brengen. Verscheidene cultivars heeft hij zo gekweekt, maar deze zijn lang niet allemaal voor de eeuwigheid gemaakt. Men gaat er als leek vanuit, dat je eindeloos van een plant kunt stekken, en dat de kwaliteit constant blijft, maar wij hoorden van Jan dat een cultivar (in feite één enkel individu dat uit één enkel zaadje stamt) geleidelijk veroudert, net als iedere individuele plant of ander wezen. Bij mens en dier is dit heel duidelijk, niemand twijfelt daaraan, maar bij planten loopt het veel minder in de gaten, temeer omdat deze in veel gevallen bij de juiste omstandigheden wel een paar eeuwen meekunnen. Zelfs een oersterke cultivar als 'Phyllis' zal volgens deze theorie ooit oud en der dagen zat zijn, de stekken zullen over een X aantal jaren (waarschijnlijk eeuwen) slappe vermoeide plantjes worden die amper nog aan de groei komen. Stekken is in feite precies hetzelfde als klonen, de stekken zijn even oud als de oorspronkelijke plant en vertonen dus op den duur ouderdomsverschijnselen. Een bekend voorbeeld van dit fenomeen is 'Venus victrix' uit 1840, de allereerste fuchsia met een wit-paars combinatie, waarvan ook alle bestaande wit-paarse fuchsia's (zoals bijv. 'Rose of Castile') uiteindelijk afstammen. Deze cultivar is zo goed als uitgestorven, en de exemplaren die er nog bestaan, zijn vrijwel niet meer te stekken en te kruisen.
Verscheidene van de door Jan ontwikkelde (en soms ook nog goedgekeurde) cultivars bleek maar een heel kort leven van slechts enkele jaren beschoren, zoals bijv. 'Straat Torres'. Dit zwakke plantje had wel ongeveer een gele buis, maar wie heeft 'm ooit gezien behalve Jan zelf en de keuringscommissie van de UTC destijds? Jan zegt ooit een foto aan de NKvF te hebben gegeven, maar deze is nooit op de website te vinden geweest dus waarschijnlijk ook nooit gepubliceerd.
Ikzelf heb tot twee keer toe een stekje in een potje van Jan gekregen, maar dit was toen al niet meer levensvatbaar en heeft ook nooit gebloeid. Deze plant had nog een zusterzaailing (uit dezelfde bes dus) die een gele kelk en geraniumrode kroon vertoonde, spectaculair dus, ware het niet dat die na een paar maanden al uitgeleefd was...
Veel factoren spelen een rol, combinaties van genen die al of niet bij elkaar passen bijv., zoals planten die een totaal verschillende grootte hebben, sommige vertonen slechts een geringe celstrekking terwijl andere juist heel sterk uitgroeien, m.a.w. er bestaan dwergen en reuzen en dat combineert vaak helemaal niet, dat groeit gewoon kapot.
Wie veredelingswerk wil gaan doen, moet over een eindeloos geduld beschikken en niet snel de moed opgeven. Vaak is het ronduit ondankbaar werk, het komt niet zelden voor dat je heel veel tijd in een bepaald project steekt en dat er uiteindelijk niets uitkomt.
Het komt allemaal nogal precies. Het op het juiste moment bevruchten van een stamper van een bloem aan de moederplant met het precies goed-rijpe stuifmeel van de vaderplant, en dan het afdekken van de bestoven stamper met een minuscuul kokertje van aluminiumfolie, dat gevormd is rond een evengroot spijkertje waarvan de kop is afgezaagd. Zit het kokertje eenmaal rond de stamper, dan moet het nog zachtjes worden aangedrukt van boven zodat het er niet afglijdt.
Is de bevruchting geslaagd (soms gelukt dit pas na 5 jaar vergeefs proberen - de aanhouder wint weleens, hoewel lang niet altijd), dan moet het zaad heel zorgvuldig worden gewonnen uit de bes. De rijpe bes wordt fijngewreven en in water worden de zaadjes gescheiden van het vruchtvlees. De zaadjes worden vervolgens gedroogd op een koffiefilter, en moeten koel bewaard worden in een luchtdicht doosje.
Ook als de bevruchting (die het liefst in licht vochtige omstandigheden tot stand wordt gebracht) is gelukt en de bes groeit, kan er nog veel misgaan. De temperatuur kan roet in 't eten gooien: 's zomers zal een temperatuur van rond 40°C (wat in de volle zon makkelijk gehaald wordt) de zaden doden. De beste tijd om bessen te oogsten is in de herfst.
Het zaaien kan het beste tijdens de kortste dagen gebeuren, maar zodra de zaden kiemen (ze moeten op de grond liggen, want 't zijn lichtkiemers) moet er ook genoeg licht zijn, minstens 12 uur per dag; dit betekent dus dat er kunstlicht bij moet, een tl-buisje erboven. De potgrond moet fijn van structuur zijn, er moet ook met een schimmelwerend middel worden gespoten (bijv. Baycor), omdat de zaailingen heel gevoelig zijn voor schimmel (inz. botrytis, grijze schimmel) en dan meteen geveld zijn. De ragdunne jonge plantjes, in potjes met een plastic zakje eroverheen om de atmosfeer vochtig te houden (verdrogen is ook een groot gevaar) staan dan met enige honderden bij elkaar, en elke dag moeten die plastic zakjes gekeerd worden om schimmelvorming te voorkomen - tja, 800 plastic zakjes omkeren, met onbekend resultaat - "men reken' d'uitkomst niet, maar tell' het doel alleen..."
Is het tot zover succesvol, dan zijn de zaailingen in februari ongeveer 3 cm lang, dan moeten ze geleidelijk worden afgehard tot een temperatuur van 7°C. Tegen teveel kou beschermen met vorstvlies (vlieseline).
Na een paar maanden, in het voorjaar, hoopt men de eerste bloemen te zien. Dat is een cruciaal moment, want daar gaat 't om bij de fuchsia. Van die 800 kunnen er dan zo al 750 de gft-bak in, omdat ze niets nieuws te bieden hebben, een rood-paars combinatie is al zo gedoemd om afgeschreven te worden.
Wat er overblijft, wordt voorlopig zorgvuldig verder gekweekt. Bloemkleur en bloemvorm, maar ook groei worden kritisch beoordeeld. Het komt ook herhaaldelijk voor, dat er een bevredigend resultaat wordt bevonden in de bloei, maar dat helaas de plant niet echt levensvatbaar blijkt op de langere termijn. Dit zal ook een reden zijn waarom de nieuwe kruisingen bij de keuring minstens 4 jaar moeten hebben geleefd.
In de streken waar de meeste fuchsia's oorspronkelijk vandaan komen heersen ook heel specifieke klimaatsomstandigheden: weliswaar bevindt men zich in de tropen, maar de planten groeien meest hoog in de bergen, waar het veel frisser is (rond de 20°C) en vooral vochtig, vaak mistig zelfs, zodat de directe zon niet doordringt. De daglengte verschilt in de tropen 's zomers en 's winters niet zo erg veel.
Helaas is het aantal veredelaars, zeker in ons land, de laatste jaren sterk afgenomen, er zijn er volgens Jan officieel nog zo'n 7 over van de voorheen meer dan 20 en dit is dan ook nog een vergrijzende groep. Maar ja, dat is eigenlijk niet anders dan met de fuchsia-hobbyisten, sinds 1996 toen ik lid werd van de NKvF (slechts 10 jaar geleden) is het ledental afgenomen van rond de 6000 tot 3272, is op de slecht bezochte landelijke jaarvergadering van 2 september 2006 in Waalwijk ter sprake gekomen, zoals ik vernam uit een verslag uit een ander regio-blad dat ter inzage lag op de bestuurstafel.
De jongere generatie heeft momenteel blijkbaar andere dingen aan het hoofd dan plantenliefhebberij, men ziet dat ook wel aan de tuinen, die in rap tempo "verstenen" zodat er zo weinig mogelijk onderhoud meer aan hoeft te gebeuren...
Ook dit is maar betrekkelijk. Tussen stenen groeit juist het hardnekkigste onkruid, het is moeilijker te verwijderen omdat het z'n wortels veilig onder de stenen kan uitbreiden, dus komt steeds weer terug! En zorgt men dat er tussen de stenen een ondoordringbaar cement o.i.d. ligt, dan geeft elke regenbui een overstroming van het tegelplateau. Met name in steden waarschuwt men tegenwoordig dat teveel "versteende" tuinen de afwatering in het algemeen bij stortbuien ernstig belemmeren, zodat straten onderlopen.
Niet onaardige tuin, harmonieus geheel, maar veel te veel stenen en te weinig groen...